Mercier, Désiré J.
(Braine-l'Alleud 21 november 1851 – Brussel 25januari 1926).
Studeerde na zijn humaniora aan het Sint-Romboutscollege te Mechelen (1863-1868) filosofie en theologie aan het Klein Seminarie van Mechelen (1868-1870) en aan het Grootseminarie van Mechelen (1870-1873). Te Leuven promoveerde Mercier toto baccalaureus (1875) en licentiaat (1877) in de theologie (later gelijkgesteld met het doctoraat). Hij doceerde wijsbegeerte aan het Mechels Klein Seminarie (1877- 1882) en te Leuven (1882-1906), waar hij in 1888 het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte oprichtte. Toen hij in 1906 tot aartsbisschop van Mechelen werd aangesteld droeg deze de algemene goedkeuring van de Vlaamsgezinden weg: van politici als Joris Helleputte, van geestelijken als Theodoor van Tichelen, van professoren als Emiel Vliebergh, van studenten en oud-studenten als Frans van Cauwelaert. Vlaamse studententijdschriften drukten de hoop uit dat de V.B. bij zijn benoeming baat zou vinden.
Inhoud
Voor de Eerste Wereldoorlog
De eerste zaak waarmee Mercier na zijn benoeming geconfronteerd werd was de strijd van de Vlaamsgezinden voor een wettelijke taalregeling in het onderwijs die opnieuw was ingezet met de indiening van het wetsvoorstel-Edward Coremans in 1901. Mercier wilde resoluut het initiatief naar zich toetrekken en door het uitwerken van bisschoppelijke maatregelen alsnog een wettelijke regeling voorkomen. Hij slaagde niet in dat opzet. De Instructions aux directeurs et aux professeurs des collèges libres d'humanités deden weliswaar een oproep tot eerbied voor het Nederlands en hielden een duidelijke verbetering in voor het taalgebruik in de colleges. Maar ze hielden vast aan het principe van tweetaligheid in het middelbaar onderwijs en sloten het gebruik van het Nederlands als voertaal op universitair niveau radicaal uit. De overtuiging die uit de Onderrichtingen sprak dat het Nederlands nooit een volwaardige cultuurtaal kon zijn werd in Vlaamsgezinde rangen op ontgoocheling en verontwaardiging onthaald. De strijd voor het wetsvoorstel werd opnieuw opgenomen. De katholieke Vlaamsgezinden bundelden hun krachten in de Katholieke Vlaamsche Landsbond. In juni-juli stelde Alfons van de Perre het vertoogschrift Coremans' wet en Hunne Hoogweerdigheden de Bisschoppen van België op waarin het bisschoppelijk onderwijsbeleid scherp werd aangeklaagd. In 1909, toen Vlaamsgezinden hieromtrent een incident uitlokten op het Katholiek Congres te Mechelen ging Mercier door de knieën. Een jaar later werd de taalwet- Louis Franck-Paul Segers op het hele middelbaar onderwijs goedgekeurd.
De Onderrichtingen waren bij de Vlaamsgezinden des te harder aangekomen omdat ze ook streefden naar een vernederlandsing van het hoger onderwijs, zowel in Gent als in Leuven. In 1907 gaf Mercier onwillig toe dat onder de grote vakantie te Leuven voor het eerst Vlaamse Vacantieleergangen werden georganiseerd voor leraars. De herdenkingsfeesten van de Leuvense universiteit in 1909, in tegenwoordigheid van de kardinaal, werden door Vlaamse studenten verstoord door het zingen van de Vlaamse Leeuw en het scanderen van de eis voor "Vlaams op de hogeschool". Het hoger aangehaald Katholiek Congres in Mechelen dat enkele maanden later plaatsvond zette ook in deze zaak de bisschoppen onder grotere druk. Merciers terughoudendheid tegenover de Vlaamse eisen inzake Leuven werd anderzijds aangewakkerd door de nieuwe rector Paulin Ladeuze die in zijn rapporten aan de bisschoppenconferentie er de aandacht op vestigde dat een vernederlandsing van Gent in het nadeel van Leuven zou werken. Niettemin zou vanaf 1911, na de indiening van het wetsvoorstel ten voordele van de vernederlandsing van Gent, een aanzet gegeven worden tot een gedeeltelijke vernederlandsing van Leuven door de invoering van twee Nederlandstalige colleges per faculteit.
De Eerste Wereldoorlog
Tijdens de Eerste Wereldoorlog ontpopte Mercier zich als een vurig propagandist van de Belgische vaderlandsliefde. In zijn kerstboodschap van 1914, die de andere bisschoppen om diverse redenen weigerden te ondertekenen, kende hij aan het patriottisme een eigen morele waarde toe, die van alle burgers, ook de niet-katholieke, edelere mensen maakte. Aan de wederrechtelijke bezetter waren ze, volgens zijn brief, innerlijk onderwerping noch gehoorzaamheid verschuldigd. Uit zorg voor de nationale eenheid stemde Mercier in met een verruiming van het katholieke kabinet tot een regering van nationale eenheid in januari 1916. Voortdurend zou hij de Duitse bezetter irriteren door zijn politiek optreden en zijn veroordelende uitspraken over de mishandeling van de burgers, de verplichte tewerkstelling en de economische uitbuiting van het land. Het patriottische Le XXe Siècle van Fernand Neuray vond in de aartsbisschoppelijke brief van 29 januari 1917 aan de clerus de bevestiging dat le patriotisme belge implique l'esprit de vengeance en dat deze geest in de gegeven omstandigheden une vertue chrétienne was.
Niettemin had zich terzake sedert enkele maanden een belangrijke verandering in de houding van Mercier voltrokken. In de eerste helft van de oorlog had de kardinaal een modus vivendi met de bezetter afgewezen en in het voortzetten van de oorlog het enige middel gezien om te komen tot een rechtvaardige vrede. De uitzichtloze oorlogssituatie na het vastlopen van het offensief aan de Somme bracht hem tot een grotere onderhandelingsbereidheid vanaf september 1916. Zoals de Belgische regering drukte het hele episcopaat zijn dankbaarheid uit tegenover het (mislukte) vredesinitiatief van de paus in oktober 1917, niet het minst om de gunstige regeling die daarin voor België werd voorgesteld.
Mercier stelde zich, net zoals de regering in Le Havre en ook vele loyale flaminganten, scherp teweer tegen de Flamenpolitik vanaf het ogenblik dat ze brak met de Belgische wettelijkheid, met de opening van de vernederlandste universiteit te Gent in oktober 1916, de installatie van een Raad van Vlaanderen en de afkondiging van de Bestuurlijke Scheiding in 1917. Zoals elders beschreven (Kerk) hield hij op dwingende wijze aan zijn clerus en seminaristen voor om zich van enige medewerking aan de administratieve scheiding en van politiek zonder meer te onthouden. Hij wilde zijn scholen ook niet onderwerpen aan de inspectie van de nieuwe activistische overheid (activisme). Hij werd zo tot een mikpunt in de Flamenpolitik. De Duitsers klaagden Mercier aan in het Vaticaan en zouden liever gezien hebben dat Ludovicus Heylen op de aartsbisschoppelijke zetel zou worden benoemd. In 1917 werd een Romeinse commissie van kardinalen samengesteld om zich over Merciers zaak te buigen. Rome zou uiteindelijk, mede op advies van de bisschoppen Heylen en Martinus-Hubertus Rutten, niet tegen Mercier optreden.
Intussen wist Jan Marinis, die sedert 1915 hoofdaalmoezenier was, bij Mercier wel begrip of op zijn minst welwillende aandacht te verkrijgen voor de situatie van de Vlaamse soldaten aan het front. Marinis lichtte tegenover de kardinaal met grote vrijmoedigheid de oorzaken van de frustraties van de Vlamingen aan het front toe. Hij veroordeelde de activistische tendenzen in de Frontbeweging maar kloeg tegelijk scherp de oorzaken aan die eraan ten grondslag lagen: het misprijzen, het onbegrip en de laster waarmee de overwegend katholieke Vlamingen, ook aalmoezeniers en brancardiers, aan het front werden benaderd door de legerleiding, de regering en het Hof en bepaalde Franstalige pers zoals het patriottische Le XXe Siècle van Neuray. Deze laatste slaagde er niet in Marinis bij Mercier in diskrediet te brengen. De hoofdaalmoezenier bleef het volle vertrouwen genieten van de kardinaal.
De naoorlogse jaren
Na de Eerste Wereldoorlog schaarden vele katholieke Vlamingen zich achter Frans van Cauwelaert voor de realisering van wat zij als een minimumprogramma naar voren schoven : een radicale eentaligheid in Vlaanderen van bestuur, gerecht, onderwijs en leger. In tegenstelling tot de andere Vlaamse bisschoppen Martinus-Hubertus Rutten, Emile Seghers en Gustave Waffelaert weigerde Mercier aanvankelijk dit programma bij te treden. Hij steunde integendeel koning Albert I, de liberalen en de conservatieve Franstalige katholieken in hun verzet tegen het minimumprogramma dat zij als een ondermijning van de vaderlandse eenheid afschilderden. In de eerste herdelijke brieven die hij na de oorlog schreef pleitte hij voor de materiële en morele heropbloei van het land, een taak die zonder eendracht onder de bevolking niet kon totstandkomen. Op vele manieren poogde hij in 1919 en 1920 de Vlaamsgezinde activiteit aan banden te leggen bij zijn eigen collega's, bij de clerus van zijn bisdom en van heel het Vlaamse land. Zijn verbod aan de clerus tot de lectuur van het Frontersdagblad Het Vaderland werd in mei 1920 door het blad beantwoord met een bijdrage "Mechelen en Vlaanderen" waarin Merciers houding bitter werd aangeklaagd. De kardinaal wist niettemin zijn positie te versterken door de brief die Benedictus XV op verzoek aan de clerus richtte om ze aan te sporen tot volgzaamheid en het staken van haar politieke activiteit. Op de bisschoppenconferentie van 11 september 1921 wist Rutten te voorkomen dat er een gezamenlijke bisschoppelijke brief zou worden uitgevaardigd waarin niet enkel het Vlaams-nationalisme maar ook de strijd voor het minimumprogramma, zou zijn veroordeeld.
De vernederlandsing van het hoger onderwijs bleef een knelpunt tijdens Merciers laatste levensjaren. In 1923 was de gedeeltelijke vernederlandsing van Gent goedgekeurd, de zogenaamde Nolf-barak, die door Vlaamsgezinde studenten werd geboycot. Het taalstatuut van Leuven was voor Mercier een nog grotere zorg. Een tijdlang speelde hij met de gedachte een Nederlandstalige universiteit in Antwerpen op te richten. Daardoor zou Leuven minder onder Vlaamse druk komen te staan en zou een splitsing van de internationaal befaamde universiteit kunnen worden vermeden. Rector Paulin Ladeuze verwierp echter zowel een volledige splitsing van Leuven als de oprichting van een Nederlandstalige universiteit in Antwerpen. Het argument dat hij aanvoerde kon Mercier niet onbewogen laten: het zou hoe dan ook niet lang duren vooraleer men de volledige vernederlandsing van Leuven zou eisen. De Vlaamse politici Aloïs van de Vyvere, Van Cauwelaert, Joris Helleputte, Prosper Poullet spraken zich uiteindelijk ook tegen het plan uit omdat het oprichten van een nieuwe Nederlandstalige universiteit zou betekenen dat men ermee instemde Leuven overwegend Franstalig te houden.
De academiejaren 1923-1924 en 1924-1925 waren zeer bewogen. Het Leuvense Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond evolueerde steeds meer in Vlaams-nationalistische richting en trok het Algemeen Katholiek Vlaamsch Studentenverbond met zich mee. De boycotactie van de Vlaamsgezinde studenten tegen de universiteit leidde tot de collectieve bisschoppelijke veroordeling van het Vlaams-nationalisme in oktober. In die brief, die ook door Mercier werd ondertekend, werd anderzijds impliciet het minimumprogramma goedgekeurd. Het bijdraaien van Mercier tijdens zijn laatste levensjaar bleek nog uit andere feiten: een collectieve bisschoppelijke brief van februari 1925 waarin om erkenning werd gevraagd van de nog niet ingewilligde Vlaamsgezinde grieven, de steun die de kardinaal aan Van Cauwelaert gaf voor de vorming van een katholiek-socialistische regering en nog een collectieve brief van augustus 1925 waarin de bisschoppen zich publiek schaarden achter de democratische en Vlaamsgezinde meerderheid van de partij. Blijkbaar was Mercier op het einde van zijn leven tot het inzicht gekomen dat de hem zo geliefde eenheid van het land het best gediend was met realisering van de Nederlandstalige eentaligheid in Vlaanderen.
Werken
F. Mayence, La correspondance de S.E. le Cardinal Mercier avec le Gouvernement Général allemand pendant l'occupation 1914-1918, 1919;
Oeuvres pastorales: actes, allocutions, lettres, 2 dln., 1928.
Literatuur
A. Simon, Le cardinal Mercier, 1960; - - H.J. Elias, 25 jaar Vlaamse Beweging, 2 dln., 1969;
R. Boudens, Kardinaal Mercier en de Vlaamse Beweging, 1975;
I. Meseberg-Haubold, Der Widerstand Kardinal Merciers gegen die deutsche Besetzung Belgiens 1914-1918, 1982;
L. Vos, Bloei en ondergang van het AKVS, 2 dln., 1982;
H. Haag, 'Le Cardinal Mercier devant la guerre et la paix. A propos d'un ouvrage récent', in Revue d'Histoire ecclésiastique, jg. 79, nr. 3-4 (1984), p. 709- 771;
L. Wils, Honderd jaar Vlaamse Beweging, 2 dln., 1977-1985;
R. Boudens, 'Een Vaticaanse visie op kardinaal Mercier in de jaren 1917-1918', in WT, jg. 50, nr. 1 (1991), p. 28-44;
id., 'Het Vaticaan en de Vlaamse beweging in de jaren 1919-1921', in WT, jg. 50, nr. 2 (1991), p. 102-116;
R. Aubert, Le cardinal Mercier. Un prélat d'avant-garde, 1994;
R. Boudens, 'Konrad Beyerle over Kardinaal Mercier', in Handelingen van de Koninklijke Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst Mechelen, XXVIII (1994), p. 373-385;
id., Two Cardinals: J.H. Newman and D.J. Mercier, 1995;
id., 'Een rapport van hoofdaalmoezenier J. Marinis aan kardinaal Mercier over de Vlaamse beweging aan het front tijdens de Eerste Wereldoorlog', in WT, jg. 54, nr. 2 (1995), p. 63-79;
J. de Volder, Benoît XV et la Belgique durant la grande guerre, 1996;
L. Gevers, 'Voor God, Vaderland en Moedertaal. Kerk en natievorming in België, 1830-1940', in BEG, nr. 3 (1997), p. 27-53.
Verwijzingen
zie: kerk.