Guldensporenslag

Uit NEVB Online
Versie door ADVN (overleg | bijdragen) op 8 jan 2019 om 13:20 (1 versie geïmporteerd)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Ga naar: navigatie, zoeken

veldslag (11 juli 1302) waarin het Franse ridderleger op de Groeningekouter, bij Kortrijk, werd verslagen door het leger van de Vlaamse gemeenten en ambachten, daarbij gesteund door Zeeuwse en Naamse milities.

Deze veldslag kaderde in het verzet van (een gedeelte van) Vlaanderen tegen de veroveringsdrang van het Frankrijk van Filips de Schone. Vanaf de 19de eeuw zijn de Guldensporenslag (deze benaming werd pas dan gemeengoed), het jaar 1302 en de datum 11 juli enkele van de voornaamste symbolen geworden van de Vlaamse strijd en het Vlaamse zelfbewustzijn.

De slag bij Kortrijk werd opgetekend in een aantal eigentijdse verhalende bronnen (te beginnen met de Chronique artésienne, ontstaan in 1304, de Annales Gandenses, in 1308-1310, en de Spiegel historiael van Lodewijk van Velthem, geschreven in 1313-1316), waardoor het historische feit (onder meer via de invloedrijke Jacobus Meyerus) altijd bekend is gebleven. Soms werd wel gewezen op het onverwachte (een onervaren voetleger dat een getraind ruiterleger versloeg) en het uitzonderlijke van de Vlaamse overwinning ("Nooit kostte een veldslag zoveel illuster bloed aan Frankrijk", schreef de Doornikse historicus J.A. Poutrain in 1749), maar toch bleef de slag bij Kortrijk een feit naast de andere en werd hij veelal zonder duiding of enthousiasme vermeld. Pas in het kader van een romantische visie op het verleden ging men 1302 opvatten als een episode vol verdrukking, vrijheidsdrang en heldenmoed. Toen men de toenmalige situatie ging zien als vergelijkbaar met (en toepasbaar op) de Zuidelijke Nederlanden ten tijde van de Brabantse Omwenteling, de daaropvolgende regimewisselingen en uiteindelijk de Belgische Revolutie en de – zo lang gemiste – onafhankelijkheid, kreeg de slag bij Kortrijk een meer algemene betekenis en actualiteitswaarde. Toen werden de veldslag en zijn helden emanaties van krachten en tendensen die men als essentieel beschouwde voor het nationale verleden en karakter.

In deze romantische visie werd het nationale verleden gezien als een aaneenschakeling en een afwisseling van periodes van vreemde overheersing en van vrijheidsstrijd. In die optiek werd de Guldensporenslag een glorieuze episode van heldendom, van moedige en met succes bekroonde vrijheidsdrang. De protagonisten ervan groeiden uit tot 'helden', grote en tegelijkertijd typische vertegenwoordigers van het 'volk', voorbeelden en inspiratiebronnen voor de zich met hun voorouders identificerende nazaten. De Guldensporenslag was een gebeuren dat buitengewoon vatbaar bleek voor de toekenning van allerlei patriottische betekenissen. Ten tijde van de Brabantse Omwenteling en de Verenigde Belgische Staten (de kortstondige, eerste onafhankelijkheid) dichtte Pieter J. de Borchgrave een Ode aen de Vryheid, waarin Jan Breidel en Pieter de Coninck als nationale helden werden verheerlijkt. In de jaren 1820 gaven enkele literaire prijsvragen, zoals die uitgeschreven door de Maetschappij voor Nederduitsche Tael- en Letterkunde van Gent en de Brugse Maatschappij van Vaderlandsche Taal- en Letterkunde, aanleiding tot gedichten van onder meer Pieter J. Renier en Prudens van Duyse. Nochtans waren het niet alleen Nederlandstalige auteurs die in 1302 een onderwerp vonden. Met name na de Belgische onafhankelijkheid schreven auteurs als Henri Moke, V. Joly en A. Mathieu erover, en publiceerde Jules de Saint-Genois des Mottes krantenfeuilletons met titels als Schild en vriend en Les matines brugeoises.

Hendrik Conscience was dus geenszins de eerste die de aandacht op de vroege 14de eeuw vestigde. Toch was het vooral door zijn ongemeen bekende historische roman De Leeuw van Vlaenderen (1838) dat de Guldensporenslag een belangrijke plaats veroverde in het Vlaamse collectieve bewustzijn en in de romantische visie op het nationale verleden. Conscience had zich laten inspireren door Bataille de Courtrai ou des Eperons d'Or, een kleine studie die A. Voisin, zich baserend op notities van Jacob Goethals, in 1834 had gepubliceerd, en door het theatrale en monumentale historiedoek dat Nicaise de Keyser, die zich hiervoor op zijn beurt door Voisin had laten leiden, aan de Guldensporenslag had gewijd. Het is bekend dat de verheerlijking van het Vlaamse verleden, die we bij Conscience en zijn – ook Franstalige – tijdgenoten aantreffen, geenszins in tegenspraak is met een vaderlandsliefde die zich op 'België' richtte. De Vlaamse strijd van de 14de eeuw was een overwinning op Frankrijk geweest, hetzelfde Frankrijk waartegen de jonge natie van 1830 zich moest afzetten en profileren. De patriottische bezieling van Conscience, oud-strijder van 1830 en auteur van een Geschiedenis van België (1845), verschilde nauwelijks van die van T. Juste en de auteurs van de andere Histoires de Belgique. De vrijheidsstrijd die in het begin van de 14de eeuw werd gestreden, was een strijd van 'Vlamingen' die ook 'Belgen' waren; het is dan ook in die optiek dat – veel later nog – koning Albert I de Vlamingen bij het begin van de Eerste Wereldoorlog opriep de Guldensporenslag te gedenken.

Maar naarmate het karakter en de inhoud van de V.B. zelf evolueerden, verschoof ook de betekenis die aan de Guldensporenslag werd toegekend. Naarmate 'Vlaanderen', grosso modo vanaf 1860, zijn moderne betekenis kreeg (het was niet langer de naam van het oude graafschap of van de twee noordelijke provincies, maar van het gehele Nederlandstalige gedeelte van België), werd de 'Vlaamse' overwinning in de Guldensporenslag steeds meer gebruikt als een symbool voor (en aansporing tot) de ontwikkeling van de eigenheid van dat moderne Vlaanderen. Hoewel ook dit aanvankelijk niet als anti-Belgisch geïnterpreteerd hoefde te worden, werd – en dan vooral na de Eerste Wereldoorlog – de overwinning van 1302 op Frankrijk toch steeds meer gebruikt als een symbolisch breekijzer tegen de 'verfranste' Belgische staat.

De idee dat de herinnering aan 1302 een aansporing tot strijd impliceerde, bracht mee dat men deze herinnering niet alleen in de boeken wilde bewaren, maar dat zij het voorwerp moest worden van publieke herdenking en cultus. De verheerlijking van 1302 en zijn helden werd gepopulariseerd in voor een breed publiek toegankelijke vormen van historische verbeelding (romans, theater, historische optochten, standbeelden). Door vooraanstaande figuren en in tijdschriften, als De Vlaamsche Vlagge en Vlaamsch en Vrij (1893-1897) werd steeds weer naar 'onze helden van 1302' verwezen. De naam de 'Klauwaarts' werd een eretitel, gebruikt door zij die zich tegen de verfransing en voor de Vlaamse zaak inzetten. De Guldensporencultus bereikte een hoogtepunt toen in 1887, na tientallen jaren van voorbereiding door een Breidel-commissie (waarvan Conscience erevoorzitter was), op de Brugse Grote Markt een standbeeld van Breidel en De Coninck werd onthuld. Maar deze gelegenheid gaf aanleiding tot ruzies en meningsverschillen, en het monument werd meer dan eens 'onthuld': op 11 juli organiseerde de Breidel-commissie een eerste feest, met veel samenzang (onder leiding van Peter Benoit), een optocht en een bloemenhulde. Op 15 augustus volgde dan de officiële, door het stadsbestuur georganiseerde inauguratie, waarop koning Leopold II het woord voerde. Dat gebeurde in het Frans, een 'misstap' die de volgende dag door het stadsbezoek van de Nederlandssprekende prins Boudewijn werd goedgemaakt. Bij deze officiële plechtigheid ging ook de grootse (neogotische) historische stoet uit, ontsproten aan het brein van kanunnik Adolf Duclos, die in 1880 al het succesrijke Onze helden van 1302 had gepubliceerd.

Zo werd de Guldensporenslag het voorwerp van herdenkingen. In Brugge werd 11 juli een jaarlijks terugkerende feestdag. In oktober 1893 werd die dag op een algemene vergadering van het Nationaal Vlaamsch Verbond te Tienen tot de nationale feestdag van Vlaanderen uitgeroepen. Vooral onder impuls van het in 1895 opgerichte Algemeen-Nederlands Verbond vond de gewoonte op vele plaatsen ingang. De met toneelopvoeringen, vendelzwaaien, cantates en optochten gepaard gaande herdenkingen groeiden uit tot manifestaties waarop de Vlamingen hun politieke eisen presenteerden.

In de herdenkingen en verwijzingen werd de Guldensporenslag steeds weer aangehaald als een aansporing voor de Vlamingen om zich als zodanig te manifesteren en zich af te zetten tegen de Franse (en later Franstalige) bedreiging en 'onderdrukking'. De strijd van 1302 werd daarom gezien als een (succesvolle) voorafspiegeling van deze moderne strijd en dus, voor alles, als een overwinning van 'de Vlaamse natie' op 'een vreemde overheerser'. Tegen deze nationale interpretatie kwam reactie. Henri Pirenne verwetenschappelijkte de historische kritiek van het gebeuren door aan te tonen dat er, reeds in de eigentijdse bronnen, twee onderscheiden historiografische tradities waren ontstaan, met verschillende (Vlaamse en Franse) versies van het gebeuren. Bovendien was hij van oordeel dat de Guldensporenslag niet het 'resultaat' was van nationale krachten, maar er eerder 'aanleiding' toe gaf; in elk geval was er in 1302 nog geen sprake van moderne nationale sentimenten. Pirennes visie werd door zijn leerlingen (onder meer Guillaume des Marez en de vrijzinnige flamingant V. Fris) geradicaliseerd, en door politici en literatoren ideologisch vertaald. De idee won veld dat de Brugse Metten en de Guldensporenslag, zoals August Vermeylen het in 1900 formuleerde, "geen episodes uit een rassen-, maar uit een klassenstrijd" waren. 1302 was een sociaal conflict geweest tussen patriciërs en naar democratie strevende stedelijke ambachten, en dus niet, zoals de nationale interpretatie het voorstelde, een eenduidige opstand van een onverdeelde Vlaamse natie tegen een buitenlandse onderdrukker. De interpretatiekritiek en -verschillen met betrekking tot de Guldensporenslag waren een uiting van de groeiende politiek-maatschappelijke en ideologische tegenstellingen, die de nationale consensus, ook in de opvattingen van het nationale verleden, vernietigden, en aanleiding gaven tot ideologisch tegengestelde visies op dat verleden.

Niet iedereen immers wilde de nieuwe, wetenschappelijke visie aanvaarden. De zich radicaliserende V.B. hield vast aan de nationale interpretatie. Leo Delfosse, lector Nederlands te Göttingen (nadat hij om zijn deelname aan het activisme bij verstek was veroordeeld), publiceerde 1302 door tijdgenooten verteld (1931), een collage van bronfragmenten met betrekking tot de Guldensporenslag, waaruit moest blijken dat 1302 geen sociaal oproer was geweest, maar een opwelling van Vlaams-nationale geest. Vooral voor de katholieke flaminganten was en bleef 1302 niet alleen een nationale overwinning, maar ook en vooral een overwinning van het gehele, ondeelbare Vlaamse volk.

De symbolenstrijd bereikte een hoogtepunt in 1902, toen de ronde verjaardag van de Guldensporenslag – uiteraard in Kortrijk – gevierd werd. De voorbereidingen waren al in 1891 begonnen, en diverse literatoren – onder wie Guido Gezelle – schaarden zich achter het initiatief. Maar uiteindelijk werden niet minder dan vier verschillende feesten gehouden: op 13 juli organiseerde de Vlaamsche Volksraad een eerste manifestatie; diezelfde dag betoogde het liberale Vaderlandsch Comiteit; op 17 augustus volgde het feest van de katholieken; en nog eens veertien dagen later trokken de socialisten – met tweetalige slogans ("De strijd van Kortrijk was een strijd tegen de rijken") – door de Kortrijkse straten. Door alle strubbelingen was het (allegorische) standbeeld dat op de Groeningekouter zou worden opgericht, niet tijdig klaar geraakt; het zou pas in 1906 worden onthuld.

In de publieke opinie zou de 'Vlaamse', nationale interpretatie van de Guldensporenslag het halen. De populaire opvatting bleef het gebeuren zien als de overwinning van een vrijheidsminnend Vlaanderen (waarbij, zoals in de gehele historische visie van de V.B., het moderne Vlaanderen – ten onrechte – met het gelijknamige oude graafschap werd geïdentificeerd) op een onderdrukkend Frankrijk (annex Franstalig België). De V.B. hield, heftiger dan de andere stromingen, vast aan de claim op het symbool. Bovendien maakte de nationale interpretatie het mogelijk om de Vlaamse strijders – over hun ideologische scheidslijnen heen – te bezielen en rond het (gemeenschappelijk) symbool te verenigen.

Steeds hebben historici (zoals recent nog onder anderen Wim Blockmans, J.F. Verbruggen en D. van den Auweele) gewezen op het anachronistische en simplistische van de (eenvoudige) nationale interpretatie van het gebeuren, en hebben ze de aandacht gevestigd op het uitermate complexe karakter van de slag van Kortrijk (als de uitdrukking van talrijke door elkaar heen lopende conflicten en tegenstellingen: tussen soeverein en leenheer, graaf en steden, patriciaat en ambachten, Gent en Brugge, grote en kleine steden). Toch werd de Guldensporenslag steeds nadrukkelijker een Vlaams symbool; in het kader van het nationalistische streven van de V.B. bereikte de cultus van 1302 een hoogtepunt, voornamelijk onder de vorm van Guldensporenherdenkingen en 11 juli-vieringen, die, georganiseerd door de Vlaamse strijdverenigingen, momenten werden waarop de flamingantische strijd en het Vlaamse zelfbewustzijn zich kristalliseerden.

Naarmate de Vlaamse strijd vruchten afwierp, verloor de Guldensporensymboliek aan betekenis. In 1963 werd een Nationaal Gulden Sporencomité opgericht, dat jaarlijks een manifestatie van de volkskracht, cultuur en eensgezindheid in Vlaanderen wilde organiseren. Het gebrek aan publieke belangstelling voor deze vieringen leidde er echter toe dat het comité reeds in 1971 werd ontbonden. De mislukking toonde aan dat de Vlaamse emancipatie intussen zo ver was gevorderd dat de behoefte aan een tot leven gebracht verleden was verdwenen. Reeds in 1965 had Manu Ruys in een commentaar de gulden sporen naar "de rommelzolder van de romantische rekwisieten" verwezen.

Het heeft er alle schijn van dat, nu België een federale staat is en Vlaanderen een grote mate van zelfstandigheid heeft bereikt, de cultus van de gemeentelijke vrijheidsstrijd aan populariteit en aan zeggingskracht heeft ingeboet. In elk geval verschuift de functie van de verwijzing naar de Guldensporenslag. 11 juli is geen moment meer van een tegen de staat gerichte strijd, maar is de uiting geworden van de staat zelf. De cultus van 1302 is officieel gecanoniseerd. 11 juli is, sedert 1973, de officiële feestdag van de Vlaamse Gemeenschap. En uit de naam van het toekomstplan (uit 1992-1993) van de Vlaamse Regering, Vlaanderen-Europa 2002, een ondubbelzinnige verwijzing naar het jaar van de 'wonderlijke' veldslag, blijkt zonder meer dat – nu Vlaanderen een eigen overheid heeft – de overheid zelf de symboliek en de retoriek van de Guldensporenslag gebruikt. De aanwezigheid van het Belgische koningspaar op een van de 11 juli-vieringen in 1994, maakte duidelijk dat de Guldensporenslag zijn explosieve inhoud heeft verloren (Guldensporen-marathon).

Literatuur

A. Voisin, Bataille de Courtrai ou des Eperons d'Or, 1834; 
H. Conscience, De Leeuw van Vlaenderen, 1838; 
H. Moke, Mémoire sur la bataille de Courtrai, dite aussi de Groeninghe et des Eperons, 1851; 
F. Funck-Brentano, Mémoire sur la bataille de Courtrai (1302, 11 juillet) et les chroniqueurs qui en ont traité pour servir à l'historiographie du règne de Philippe le Bel, 1891; 
H. Pirenne, 'La version flamande et la version française de la bataille de Courtrai', en een supplement hierop, in Bulletin de la Commission Royale d'Histoire, 4de serie, nr. 17 (1890) en 5de serie, nr. 2 (1892); 
F. Funck-Brentano, Philippe le Bel en Flandre. Les origines de la Guerre des Cent Ans, 1896; 
G. des Marez, 'Les luttes sociales en Flandre au moyen âge', in Revue de l'Université de Bruxelles, jg. 5 (1899-1900), p. 649-663 en p. 781-798; 
H. Pirenne, Histoire de Belgique, dl. 1, 1900; 
G. des Marez, 'La signification historique de la bataille de Courtrai (11 juillet 1302)', in Revue de Belgique, jg. 33, nr. 97 (1901), p. 351-365 en nr. 98 (1901), p. 77-92; 
E. de Gryse, Ons roemrijk 1302, 1902; 
V. Fris, De slag bij Kortrijk, 1902; 
L. Opdebeek, De historische beteekenis van den Gulden-Sporenslag, 1902; 
L. Delfos, 1302 door tijdgenooten verteld, 1931; 
F. Blockmans, 1302. Voor en na. Vlaanderen op een keerpunt van zijn geschiedenis, 1941; 
R.L. Wagner, La bataille de Courtrai, 1942; 
H. Nowé, La bataille des éperons d'or, 1945; 
A. Vermeylen, 'Vlaamse en Europese Beweging', in Verzameld Werk, II, 1951, p. 157-170; 
L. Delfos, Het avontuur van de Liebaards 1297-1302-1304, 1952; 
J.F. Verbruggen, De slag der guldensporen, 1952; 
A. de Bruyne, De Guldensporenslag, 1952; 
Het Brugs Ommeland (themanummer Brugge 1302), jg. 7 (1977) (voornamelijk de bijdragen van W.P. Blockmans, J.F. Verbruggen, W. Muylaert, A. Vandewalle); 
De Leiegouw (themanummer 1302-1977 De Guldensporenslag), jg. 19, nr. 3 (1977) (voornamelijk de bijdragen van J.F. Verbruggen, A. Viaene, K. de Clerck, Y. Vermeulen-van Lede, M. Somers); 
J.F. Verbruggen, 1302 in Vlaanderen, de Guldensporenslag, 1977; 
id., 'De naam Guldensporenslag voor de slag bij Kortrijk (11 juli 1302)', in Belgisch Tijdschrift voor Militaire Geschiedenis, jg. 24 (1982), p. 701-706; 
J. van Belle, Een andere Leeuw van Vlaanderen. De bewogen geschiedenis van de Vlaamse kwestie omtrent 1300, 1985; 
Breydel en De Coninck herdacht 1887-1987, 1987 (voornamelijk de bijdragen van J.F. Verbruggen, W. Muylaert, F. Demeyer); 
A. Vanhoutryve, Brugse beelden. Geschiedenis van standbeelden en andere memorabilia te Brugge: Jan Breydel en Pieter de Coninc, 1987; 
M. Decraemer, Welke Gulden Sporen raapt de schooljeugd? Beeldvorming over de Frans-Vlaamse verhoudingen van 1297 tot 1305 in de Belgische schoolboeken-geschiedenis, 1945-1987, KUL, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1989; 
D. van den Auweele, 'Recht en politiek: omtrent 1302', in Onze Alma Mater, jg. 43 (1989), p. 75-96; 
J. Tollebeek, 'La Bataille des Eperons d'Or. Le culte de 1302 et la lutte flamande', in A. Morelli (red.), Les grands mythes de l'Histoire de Belgique, de Flandre et de Wallonie, 1995, p. 205-218; 
G.H. Nörtemann, 'Memories and identities in conflict: the myth concerning the Battle of Courtrai (1302) in nineteenth-century Belgium', in J. Fenoulhet en L. Gilbert (red.), Presenting the past. History, art, language, literature, 1996, p. 99-114.

Verwijzingen

zie: Antwerpen-stad, August Balthazar, Jan Breidel, muziek, Maurits Naessens, socialistische partij.

Auteur(s)

Jo Tollebeek; Tom Verschaffel